Free Essay

Hoe Ver Mag Justitie Gaan Bij de Opsporing Van Verdachten?

In:

Submitted By ruurddegraaf
Words 4678
Pages 19
CG3.4 | Hoe ver mag justitie gaan bij de opsporing van verdachten? | Wetenschappelijk artikel over het sociale dilemma van opsporing vs. privacy | |

Ruurd de Graaf
20030286
3CE-b

Docent: J. Bats

Inhoudsopgave Abstract 2 Inleiding 3 Theorie 5 Privacy 5 De rol van burgers bij opsporing 5 Rol van de pers 6 Publieke opinie 6 Colemanbootje 8 Conclusies & aanbevelingen 11 Literatuurlijst 13

Abstract

Privacy en opsporing zijn twee thema’s die vaak hand in hand gaan. Dit zorgt echter ook nog wel eens voor conflicten. Hoe ver mag justitie namelijk gaan wat betreft de privacy bij de opsporing van verdachten, wat is de publieke opinie hierover en wat heeft dit voor consequenties voor de verdachten?

Een sociaal dilemma ontstaat als foto’s van verdachten worden gepubliceerd in de media. Dit heeft als doel om de opsporing van deze verdachten te bevorderen, maar dit zorgt er vaak voor dat verdachten een lagere straf krijgen als ze eenmaal veroordeeld worden. Wettelijk is er niets bepaald als het gaat om deze opsporingsmethode, waardoor er maatschappelijke verontwaardiging ontstaat als een rechter dit meeweegt in de strafmaat. Verdachten dienen uiteraard zo snel mogelijk opgespoord te worden, maar niet ten koste van alles. De gevolgen van het schenden van de privacy van deze verdachten kunnen groter zijn dan in eerste instantie wordt gedacht door sommigen. Het is daarom ook dat het tonen van een foto in de media of het noemen van een naam en toenaam in de media wettelijk vastgelegd dient te worden onder het kopje ‘opsporingsmethodes’. Ook de criteria voor uitzonderingsgevallen dienen in de wet opgenomen te worden.

Inleiding

Op 25 april 2012 overvallen twee jongens een juwelierszaak in Den Haag (“Juwelier overleden na overval”, 2012). De 46-jarige eigenaar van de juwelierszaak komt hierbij om het leven en de jongens vluchten. De politie begint een klopjacht maar dit heeft weinig resultaat. Twee dagen later geeft de politie de camerabeelden van de beveiligingscamera in de juwelierszaak vrij, waarop de jongens duidelijk te zien zijn. Er volgen een honderdtal tips over de identiteit van de jongens, maar ze blijven voortvluchtig. Op 1 mei, een week na de overval, geeft de politie de identiteit vrij van de twee verdachten. Ze verschijnen met een ongecensureerde foto en met naam en toenaam op de voorpagina van enkele landelijke dagbladen. Een dag later worden beide jongens aangehouden.

De eerste reactie van zowel de politie als van de publieke opinie is dat de actie geslaagd is. Toch ontstaat er al vrij snel een discussie onder critici van deze aanpak. Moest het per se op deze manier of zou de opsporing van de twee verdachten ook op een andere manier geslaagd kunnen zijn? Advocaten waarschuwen dat de privacy van de verdachten met deze actie ernstig is geschonden en dat zij hierdoor zelfs een lichtere straf kunnen krijgen. Ze zijn immers al publiekelijk aan de schandpaal genageld.

Een week later verschijnt er in de NRC.Next een artikel (“Beroep om lage straf hooligans op foto’s”, 2012) over een andere, soortgelijke casus. Na rellen met hooligans publiceert de politie de foto’s van verdachten in kranten, op tv en zelfs op billboards in de stad. De verdachten worden opgepakt maar krijgen aanzienlijke lagere straffen dan het OM had geëist. De rechtbank volgt het verweer van de advocaat van de verdachten dat er geen Nederlandse wetgeving bestaat waarin wordt beschreven in welke gevallen justitie mag overgaan tot publicatie van foto’s. De advocaat van de verdachten in deze casus legt een belangrijk vraagstuk bloot: hoe ver mag justitie gaan bij de opsporing van verdachten?

Dat de overheid inbreuk mag – en moet – kunnen maken op de privacy van burgers om misdaad op te kunnen sporen is in Nederland onomstreden. Maar hoever de overheid hierin mag gaan is soms minder duidelijk. Er zijn wettelijk allerlei zaken vastgelegd t.b.v. van privacy en opsporing, maar toch leiden deze zaken vaak nog tot een conflict. Wat zijn belangrijke overwegingen voor de politie om de privacy van verdachten te schenden t.b.v. het opsporingsbelang? En wat heeft dit voor invloed op maatschappelijk niveau en de mening van de burger? Er lijkt een sociaal dilemma te zijn ontstaan door bovenstaande casussen, maar dit dilemma blijkt al tientallen jaren bekend. In 1991 houdt justitieverslaggeefster Madeleen Wesseling een onderzoek onder 38 leden van de rechterlijke macht in Nederland (Wesseling, 1992). Hieruit blijkt dat verdachten in strafzaken met veel publiciteit vaak een lagere straf krijgen dan verdachten in zaken waar de pers weinig aandacht aan heeft besteed. Publiciteit wordt door de rechters gezien als een nadelig effect, een soort extra straf voor de verdachte. Aanleiding voor het onderzoek was het – toen al – veel voorkomende verschijnsel van publiciteit als strafverminderingsgrond in grote strafzaken. In twintig jaar tijd is er blijkbaar weinig veranderd en is het dilemma opsporing vs. privacy alleen nog maar meer aan de orde door de opkomst van nieuwe media zoals social media.
Om dit sociale dilemma verder te kunnen onderzoeken en om antwoord te kunnen geven op de vraag hoe ver justitie mag gaan bij de opsporing van verdachten, is de volgende probleemstelling geformuleerd:

"Welke mate van inbreuk op de privacy ten behoeve van de opsporing van verdachten is gerechtvaardigd volgens de publieke opinie?”

Deze vraagstelling bevat meerdere facetten van het grensvlak tussen opsporing en privacy. Hoe dit wettelijk is geregeld en hoe de burger hier over denkt zegt veel over Nederland. Het zegt veel over de inrichting van de maatschappij, over de rol van de staat en de verhoudingen tussen de burger en de staat. Het is dan ook van belang om de verschillende facetten van het dilemma uit te lichten, voordat er conclusies kunnen worden getrokken en er een mogelijke oplossing kan worden gevonden voor het dilemma.

Theorie

Allereerst moeten er wat kernbegrippen kort worden toegelicht voordat er dieper op het sociaal dilemma kan worden ingegaan. Zo is van belang wat privacy van verdachten nu precies inhoudt, wat de rol is van burgers bij opsporing en wat de consequenties daarvan zijn voor de wetgeving. Ook de rol van de pers is een thema dat uitgelicht dient te worden, om zo het vraagstuk beter te kunnen beantwoorden.
Privacy
De term ‘privacy’ is een veelgebruikte term in het alledaagse taalgebruik van debatten en discussies. Toch is volgens veel juristen en ethici de term ‘privacy’ een complex en vaag begrip (Koops & Vedder, 2001). Tot op de dag van vandaag is er eigenlijk nog niemand geweest die echt een sluitende definitie kan geven. Zowel in internationale als in nationale rechtsbronnen wordt privacy omschreven als een verbod op inmenging in het privéleven, maar er is geen echte verduidelijking van dit begrip te vinden (Vermeulen, 2007). Kortweg kan je stellen dat privacy een onderdeel is van het recht op vrijheid van een persoon. De bescherming van de privacy houdt dus in dat er met respect wordt omgegaan met de intimiteit van het privéleven. Volgens Anton Vedder en Bert-Jaap Koops (2001) is privacy een instrumentele waarde. Deze waarde staat, afhankelijk van de context, in dienst van uiteenlopende achterliggende waarden. Privacy kan dus in sommige situaties in het geding komen zonder dat mensen dit op dat moment als inbreuk op hun privacy ervaren.
Er zijn verschillende bepalingen t.b.v. privacy in de wet opgenomen, maar in essentie gaat het erom dat iedereen recht heeft op privacy en dat inbreuk op deze privacy slechts kan als dat bij de wet is toegestaan. Belangrijk hierbij te vermelden is dat deze inmenging alleen rechtsgeldig is als het is om bepaalde doelstellingen te bereiken en het maar zover mag gaan als nodig is om die doelstellingen te kunnen bereiken. Het vrijgeven van foto’s en namen van verdachten gebeurt dan ook zelden. Het begrip ‘verdachte’ is namelijk belangrijk als het gaat om privacy. Een verdachte is iemand waarvan de politie denkt dat diegene iets strafbaars heeft gedaan. Uiteindelijk moet de rechter daadwerkelijk vaststellen of diegene dit ook heeft gedaan, dit hoeft namelijk niet altijd zo te zijn. Er zal dus enigszins behoedzaam moeten worden omgegaan met de privacy van verdachten, het zijn tenslotte niet per definitie ‘daders’.
De rol van burgers bij opsporing
De opsporing van strafbare feiten is een taak van de overheid. Hoe de opsporing is geregeld volgens de wet is opgenomen in het wetboek van strafrecht. Het wetboek van 1926 is nog steeds het geldige wetboek. Het is echter wel sinds die tijd meerdere keren aangepast, onder andere in 1971 met betrekking tot de bescherming van en inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (Koops, 2002) Toch is het van alle tijden dat ook burgers bij tijd en wijle hun steentje bijdragen aan de opsporing van verdachten, bijvoorbeeld door middel van aangifte of het afleggen van een verklaring. De betrokkenheid van burgers is de laatste decennia toegenomen (Bleichrodt, 2010). Dit komt onder andere door keuzes in het beleid dat de overheid voert maar ook door particuliere initiatieven als het Burgernet. Deze ontwikkeling is volgens Bleichrodt (2010) verklaarbaar vanuit een wederzijdse afhankelijkheid: de overheid heeft burgers nodig ter opheldering van strafbare feiten, terwijl burgers belang hebben bij een goede afhandeling van strafbare feiten. Het is dan ook niet onwenselijk dat burgers een steeds grotere rol hebben bij het opsporen van verdachten. Toch heeft deze ontwikkeling ook nadelen. Volgens Buruma (2008) zijn er drie nadelen aan wat hij ‘burgeropsporing’ noemt: burgers kunnen bij de reguliere opsporing in de weg lopen, derden benadelen en bijdragen aan verlies van gezag van politie en justitie. Het is dan ook belangrijk dat de wetgever te allen tijde de verantwoordelijkheid in eigen handen heeft (Bleichrodt, 2010). De inzet van burgers bij opsporing is volgens Bleichrodt nog niet goed genoeg vastgelegd bij wet, wat wel zou moeten volgens hem om misverstanden in rechtszaken te voorkomen.
Rol van de pers
Als we terug gaan naar de twee casussen en het onderzoek van Wesseling (1992) dan blijkt dat de pers een zeer grote rol speelt in de opsporing – en berechting – van verdachten maar ook in de publieke opinie. De eerder gestelde vraag van hoe ver justitie mag gaan bij de opsporing van verdachten is hier ook te stellen als ‘hoe ver mag de pers gaan bij de opsporing van verdachten zonder de privacy te schenden’. In principe bestaat er een zogenaamde vrijheid van pers (Vermeulen, 2007). Er zijn echter wel twee uitzonderingen opgenomen in het wetboek van strafrecht: dit geldt namelijk niet bij zaken waarin minderjarigen beschermd moeten worden tegen de pers en bij slachtoffers van seksuele misdrijven. Het rare is dat tonen van foto’s van verdachten niet in de wet is vastgelegd (Van der Goot, 2012). Volgens Van der Goot is de verdachte nu vogelvrij, terwijl alle bijzondere opsporingsmethodes in de wet moeten zijn vastgelegd. In wezen zitten er voor- en nadelen aan de rol van de pers in de opsporing van verdachten. Publiciteit is goed omdat de burger dient te worden geïnformeerd en zo ook controle kan houden op de rechtspraak. Publiciteit kan er, zo is gebleken in de casus van de moord op de juwelier, ook voor zorgen dat de opsporing van verdachten sneller verloopt. Hierbij moet echter de kanttekening worden geplaatst dat er dus een wezenlijk verschil is tussen ‘verdachten’ van een strafzaak en ‘daders’. Nadelen van publiciteit en de rol van de pers zijn echter pas later zichtbaar, vaak pas in het proces van berechting. Volgens wetenschappelijk onderzoek (Van der Goot, 2012) leggen rechters in 58% van de gevallen minder straf op als er sprake is van veel publiciteit voor een zaak. Uit het onderzoek van Wesseling (1992) blijkt dat publiciteit vaak geen invloed heeft op de eis van officieren van justitie, maar dat rechters hier vaak wel rekening mee houden.
Publieke opinie
De opvatting van de burgers tegenover de term privacy, de rol die burgers zelf hebben bij het opsporen van verdachten en de rol die de pers in het geheel speelt, zorgen samen voor de publieke opinie. De opvatting van de burger kan in bepaalde mate bijdragen aan het bepalen hoe ver justitie mag bij het opsporen van verdachten. Het is namelijk de afweging die de burger maakt tussen privacy en het opsporingsbelang wat interessant is voor de wetgever.

De publieke opinie wat betreft privacy vs. opsporing komt goed naar voren in een onderzoek van Anton Vedder en Bert-Jaap Koops (2001). In het onderzoek onderscheiden zij zes variabelen:

1. Doel: Naleving wetgeving, handhaven openbare orde, opsporen lichte/zware misdrijven
2. Uitvoerder Politie, particuliere opsporings/beveiligingsdienst
3. Middel Koppelen van bestandsgegevens, afluisteren, doorzoeken woning, plaatsen van observatiecamera’s
4. Bereik Grote kans dat ook van niet-daders gegevens worden verkregen
5. Effectiviteit Hoe groot is de kans dat met het middel het doel wordt bereikt
6. Gebruik Gegevens worden niet/wel voor andere doelen gebruikt

Een van de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek is dat er een tweedeling bestaat in de kijk van de burger op het belang van de variabelen. De variabelen doel, uitvoerder en middel hebben grote invloed op het oordeel wat toelaatbaar is bij overheidsingrijpen. De overige drie variabelen hebben echter nauwelijks invloed op dit oordeel. Bij het (opsporings)doel is het volgens 70% van de ondervraagden geoorloofd om in te grijpen – en dus om inbreuk te maken op de privacy van verdachten/burgers – als het gaat om zware misdrijven. Als het gaat om het (opsporings)middel dan wordt in bijna twee derde van de situaties het natrekken en koppelen van gegevens en het plaatsen van camera’s als geoorloofd gezien. De uitvoerder moet volgens de ondervraagden in driekwart van de situaties de politie zijn. Uit het onderzoek blijkt ook dat 80% een tamelijk tot zeer groot vertrouwen in de politie heeft. Kortweg kunnen er een paar zaken geconcludeerd worden als het gaat om de publieke opinie wat betreft het conflict tussen opsporing en privacy. Voor zware misdrijven is in de ogen van de burger een hele hoop toelaatbaar – waaronder schending van de privacy – maar bij kleinere vergrijpen en orde handhaving is dit minder. Ook blijkt dat de kans dat er gegevens van niet-daders worden verkregen en de kans dat met het middel het doel wordt bereikt minder relevant zijn in de ogen van burgers. Dit kan als enigszins verontrustend worden ervaren, omdat in het debat over privacybescherming deze aspecten wel degelijk van belang worden geacht (Vedder & Koops, 2001). Het nadeel van dit onderzoek is dat bij de variabelen middel niet het publiceren van naam en foto is opgenomen. Dit middel is een steeds populairder middel, gezien het in zowel de casus van de moord op de juwelier als in de casus van de hooligans gebruikt is. In een eventueel vervolgonderzoek zou dit middel wel degelijk moeten worden opgenomen, omdat dit in de huidige publieke opinie ook voor conflicten zorgt. De publieke opinie is in dusverre van belang dat beleidsmakers zich moeten kunnen verantwoorden. Ook kunnen beleidsmakers en de wetgever de mening van de burgers gebruiken bij beleidsvoorlichting of in het communicatieproces bij de verantwoording van het beleid.

Colemanbootje
Aan het sociale dilemma van privacy vs. opsporing liggen meerdere zaken ten grondslag. De reeds behandelde theorie is maar een fractie van wat het dilemma omvat. Om een concreter voorbeeld te kunnen geven duiken we dieper in op het dilemma dat in de twee reeds genoemde casussen van de juweliersmoord en de hooligans naar voren komt. Bij dit dilemma hoort het volgende vraagstuk:

“Hoe komt het dat een hogere pakkans leidt tot lagere straffen en (vaak) tot meer maatschappelijke verontwaardiging?”

Om de bovenstaande paradox te kunnen uitleggen is het presenteren van een Colemanbootje (zie figuur 1) ideaal. Hierbij worden vragen op macroniveau, onderzocht op microniveau waardoor macroverschijnselen beter verklaart kunnen worden.

figuur 1

Sociale condities
De sociale conditie die bij dit dilemma hoort is de inbreuk op de privacy van de verdachten. In dit geval dus het tonen van foto’s van verdachten van een ernstig geweldsdelict in verband met een hogere kans op opsporing. Aannames die hierbij gemaakt moeten worden voordat er op microniveau naar het dilemma gekeken kan worden zijn de volgenden:

* Het gaat hier om een zwaar misdrijf, anders zou justitie niet foto’s tonen van verdachten * Er is duidelijk beeldmateriaal van de verdachten * Het beeldmateriaal wordt op grote schaal verspreid, dus niet alleen in een regionaal krantje * Het is niet wettelijk verboden om foto’s te gebruiken bij het opsporen van verdachten

Actoren
De belangrijkste speler in dit geval is de overheid/het rechtssysteem. Uiteraard speelt de maatschappelijke opinie en de verdachten van criminele activiteiten ook een rol op microniveau, maar het is met name de overheid die de grootste rol speelt.

Handelingstheorie
Van een echte handelingstheorie is in dit dilemma geen sprake, daarvoor is het conflict simpelweg te vaag en te groot. Je kan in dit geval wel van het principe ‘schandpaaleffect’ (“Media-aandacht leidt niet..”,2012) spreken, omdat dit eigenlijk het effect is dat op microniveau bepaalde zaken teweeg brengt. Bij het zogenaamde schandpaaleffect is er sprake van publiekelijke veroordeling voordat de verdachte als dader is aangewezen door een rechter. Vaak gebeurt dit bij zaken waarbij wordt geacht dat de verdachte al bijna voor 99% zeker de dader is. Door grote publiciteit en aandacht in de media is de verdachte al veroordeeld voordat hij als dader veroordeeld is. De handelingstheorie ‘schandpaaleffect’ zorgt dan ook voor individueel gedrag op microniveau.

Individueel gedrag op microniveau
Zoals eerder gezegd zorgt deze handelingstheorie dus voor gedrag op individueel niveau, mensen bepalen voor zichzelf of ze tegen of voor de sociale condities zijn. Degene die voor het tonen van foto’s zijn zullen de verdachte al veroordelen als dader van het misdrijf. Anderen zullen kritiek uiten op gang van zaken, de manier van opsporing en het feit dat de verdachte al veroordeeld is zonder dat hij dit volgens de wet is. Er zal dus een debat komen op maatschappelijk niveau over de manier van handelen van de overheid en het al dan niet ontstaan van een schandpaaleffect.

Transformatie individueel gedrag naar collectief gedrag
Zodra er een maatschappelijk debat ontstaat en er individueel wordt besloten of men tegen of voor de publicatie van foto’s van verdachten van ernstige geweldsdelicten is, zal dit invloed hebben op de publieke opinie. Of men nu tegen of voor is, de actor in dit verhaal – de overheid/de rechter – zal de publieke opinie meewegen in zijn uitspraak. Is het overgrote merendeel van de maatschappij voor het publiceren van foto’s dan zal er in veel gevallen ook een schandpaaleffect ontstaan zijn. Het gedeelte van de maatschappij dat kritisch tegenover de publicatie stond, zal de publieke opinie in dus verre beïnvloeden dat zij deze actie veroordelen waardoor er milder tegenover de strafmaat van de verdachte zal worden gestaan.

Sociaal verschijnsel
Het sociale verschijnsel zal in dit geval dus ‘lagere straffen voor verdachten’ zijn. Uit onderzoek van Wesseling (1992) en volgens vele advocaten zoals Inez Weski (“Hoe ver mag politie”, 2012) wegen rechters bijna altijd grote mate van publiciteit, een mogelijk schandpaaleffect en het veroordelen van verdachten voordat er een strafzaak is geweest mee in hun uiteindelijke oordeel. De rechter zal dan dus in veel gevallen een lagere straf – dan geëist door het OM – toekennen aan de daders omdat zij eigenlijk al ‘publiekelijk gestraft’ zijn. Dit sociale verschijnsel, lagere straffen bij het inzetten van foto’s van verdachten t.b.v. de opsporing in zware geweldsdelicten, zal ook weer voor enig conflict en debat zorgen. De publieke opinie zal hierdoor mogelijk weer veranderen, omdat een deel van de maatschappij – het deel dat voor publicatie was – het niet eens is met de strafmaat. Zij zullen de straffen mogelijk te laag vinden, omdat het gaat om zware geweldsdelicten. Het schandpaaleffect zullen zij hierbij niet afdoende vinden voor een lagere strafmaat.

Conclusie Colemanbootje
Op het oog lijkt het enigszins vreemd dat het tonen van foto’s van verdachten van ernstige geweldsdelicten om een hogere kans tot opsporen te bewerkstelligen tot lagere straffen kan leiden. Toch blijkt uit het Colemanbootje dat dit door invloed van bepaalde assumpties, een handelingstheorie genaamd ‘schandpaaleffect’ en de transformatie van individueel gedrag naar collectief gedrag hiertoe leidt. Het debat dat ontstaat naar aanleiding van de uitgesproken lagere strafmaat zal ervoor zorgen dat er nog eens kritisch moeten worden gekeken naar bepaalde assumpties op macroniveau. Zo is de verandering van de aanname dat er niet wettelijk is geregeld dat foto’s van verdachten gepubliceerd mogen worden een van de oplossingen van het sociaal dilemma. Dit zorgt voor een andere reactie van de actor – de rechter – waardoor er misschien wel helemaal geen lagere straffen worden gegeven. Als iets wettelijk bepaald is kan de rechter verwijzen naar de wet en zo ook een schandpaaleffect voorkomen. Dit zorgt ervoor dat de maatschappij weet waar zij aan toe is en er zal dus minder maatschappelijke verontwaardiging volgen als er in de toekomst foto’s in de media worden getoond van verdachten van ernstige misdrijven.

Conclusies & aanbevelingen

Dat het hier gaat om een zeer ingewikkeld en breed sociaal dilemma is een gegeven. Er spelen vele factoren een rol bij de opsporing en de privacy van de verdachten die daarbij komt kijken. Bij een sociaal dilemma – zoals deze – zijn er uiteraard ook altijd voor- en tegenstanders van een bepaald sociaal verschijnsel. Allereerst heb je in de casus van zowel de juweliersmoord als die van de hooligans de personen die voor het inzetten van foto’s in de media ter bevordering van de opsporing zijn. In het geval van beide casussen was het vooral de overheid die hier grote voorstander van was, zij zijn het tenslotte geweest die overgegaan zijn tot publicatie. In een persbericht (“Media-aandacht leidt niet..”,2012) stelt Mia Roessingh-Bakels – voorzitter van het landelijk overleg van persrechters – echter dat het publiceren van foto’s niet per definitie leidt tot strafvermindering voor de verdachten. Hoe rechters omgaan met de nadelige gevolgen van grote media-aandacht voor verdachten is niet in beleid vastgelegd. Het is dan ook aan de rechter zelf in hoeverre hij of zij dit meeweegt in het eindoordeel. Dat grote media-aandacht meegewogen wordt is bijna een vast gegeven, alhoewel het volgens Roessingh-Bakels afhangt van de mate van beschadigende publiciteit. Mocht er sprake zijn van veel beschadigende publiciteit, dan stelt zij dat het meegewogen moet worden door rechters omdat het idee van het strafdoel ‘vergelding’ al gedeeltelijk is vervuld.

Als we naar de theorie kijken dan blijkt dat volgens de wet inbreuk maken op de privacy van verdachten alleen rechtsgeldig is, als het is om bepaalde doelstellingen te bereiken en het maar zover mag gaan als nodig is om die doelstellingen te kunnen bereiken. De wet blijft hier enigszins vaag in, want wat zijn precies de doelstellingen en wat is maatschappelijk acceptabel als het gaat om hoever er gegaan mag worden om deze doelstelling te bereiken. Met name de publieke opinie en dus wat er maatschappelijk aanvaardbaar is dient beter opgenomen te worden in de wet. Maar hoe neem je een veranderende publieke opinie op in de wet? Door wetten aan te passen en beleidsbepalers te laten afwegen of de publieke opinie over het sociale dilemma opgenomen moet worden in de wet. Hierbij komt de vooraf gestelde probleemstelling kijken, namelijk:

"Welke mate van inbreuk op de privacy ten behoeve van de opsporing van verdachten is gerechtvaardigd volgens de publieke opinie?”

Uit het onderzoek van Vedder en Koops (2001) komt naar voren dat bij zware geweldsdelicten 70% van de ondervraagden vindt dat de politie inbreuk mag maken op de privacy van verdachten. Hierbij moeten echter twee belangrijke kanttekeningen worden gemaakt, namelijk dat hier in ogenschouw moet worden genomen dat het nog steeds om ‘verdachten’ gaat en dat de manier van opsporing wettelijk moet zijn vastgelegd. Als we kijken naar de eerste kanttekening dan is de publieke opinie hier vaak wat kort door de bocht met haar argumentatie. Uiteraard zou een verdachte twee keer na moeten denken voordat hij überhaupt een strafbaar feit pleegt en zou hij ook moeten leven met de consequenties van deze actie. Maar waar het vaak fout gaat is dat verdachten – met name bij veel media-aandacht – al publiekelijk veroordeeld worden. Een verdachte blijft een burger en heeft dus nog steeds recht op privacy. Zeker met de opkomst van alle nieuwe media is de naam van iemand al snel besmeurd. En als er eenmaal iets op het internet staat en het wordt overgenomen, dan is het niet makkelijk om dit nog weg te halen. Er zal dus ook bij verdachten behoedzaam moeten worden omgegaan met privacygevoelige informatie. Want ook al is een verdachte de uiteindelijke dader, een belangrijk gegeven is dat een veroordeelde vaak vroeg of laat weer in de samenleving terug keert. Dit proces wordt tegengewerkt wanneer een verdachte publiekelijk bekend staat als veroordeelde. Ook is het zo dat er een minder grotere kans op recidivisme is als de veroordeelde weer een kans heeft om mee te draaien in de maatschappij (“Verminderen recidive”, 2012).

De andere kanttekening is de manier van opsporen waarbij de privacy van de verdachte wordt aangetast. Alle bijzondere opsporingsmethodes moeten bij de wet geregeld zijn, waarom is de opsporingsmethode van het publiceren van foto’s van verdachten dit dan niet? Eigenlijk heeft justitie en de politie in het geval van de juweliersmoord en in de zaak met de hooligans gehandeld volgens mazen in de wet. Dit zorgt voor sociale verschijnsels als het schandpaaleffect wat er weer voor zorgt dat publieke opinie verontwaardigd is over de strafmaat die de rechter eist. Hoever de mate van inbreuk op de privacy ten behoeve van de opsporing van verdachten is gerechtvaardigd zal dus wettelijk bepaald moeten worden. Uiteraard heeft de publieke opinie hier invloed op, maar als het niet wettelijk bepaald wordt blijft er een soort vicieuze cirkel in stand.

Aanbevelingen
Dat verdachten van ernstige misdrijven zo snel mogelijk dienen te worden opgespoord staat buiten kijf. Maar totdat het om een ‘verdachte’ gaat en niet om een ‘veroordeelde’ is deze persoon gewoon een burger en heeft hij ook recht op een bepaalde mate van privacy. Als een speciale zaak om een uitzondering vraagt, dan dienen de criteria van deze uitzonderingsgevallen bij wet vastgelegd zijn. Ook dient het tonen van een foto in de media of het noemen van een naam en toenaam in de media wettelijk vastgelegd dient te worden onder het kopje ‘opsporingsmethodes’. Dit zorgt er namelijk voor dat er achteraf geen maatschappelijke verontwaardiging kan ontstaan als de verdachte veroordeeld wordt tot een lagere straf. Want op dit moment is het zo dat rechters eigenlijk de opsporingsmethode van het tonen van foto’s afkeuren, door lagere straffen op te leggen. Wettelijk vastleggen van opsporingsmethodes en criteria van uitzonderingsgevallen zorgen er voor dat iedereen weet waar hij of zij aan toe is. Of dat nu justitie, de samenleving óf degene die op het punt staat een zeer strafbaar feit te plegen is.

Literatuurlijst

* Juwelier overleden na overval. 25-04-2012. Verkregen op 10 juni, 2012, van http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3246361/2012/04/25/Juwelier-overleden-na-overval.dhtml * Beroep om lage straf hooligans op foto’s. 11-05-2012. NRC.Next * Wesseling, M.M.D.C. (1992) Minder straf bij publiciteit. Nederlands Juristenblad, 22, 701-705. * Koops, B., & Vedder, A. (2001) Opsporing versus privacy: de beleving van burgers. Den Haag: Sdu Uitgevers * Vermeulen, G. (2007) Privacy en strafrecht: Nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen. Antwerpen-Apeldoorn: Maklu * Koops, B., & Vedder, A. (2001) Opsporing en privacy in de ogen van burgers. Nederlands Juristenblad, 42, 2041-2047 * Bleichrodt, F.W. (2010) Over burgers en opsporing. Deventer: Kluwer * Koops, B. (2002) Strafvorderlijk onderzoek van (tele)communicatie 1838-2002. Deventer: Kluwer * Buruma, Y. (2008) De burger als opspoorder. OM-congres 2008, p. 35-60 * Van der Goot, T. (2012) Column Van der Goot: Gesnapt op foto, regel het in de wet (14-05-2012) Verkregen op 11 juni, 2012, van http://www.ankerenanker.nl/index/toonitem/6407/37904/Column%20Van%20der%20Goot:%20Gesnapt%20op%20foto,%20regel%20het%20in%20de%20wet%20(14-05-2012).html * Media-aandacht leidt lang niet altijd tot lagere straf. 4-5-2012. Verkregen op 13 juni, 2012, van http://www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Pages/Media-aandacht-leidt-lang-niet-altijd-tot-lagere-straf.aspx * Hoe ver mag politie gaan bij opsporing verdachten. 02-05-2012. EenVandaag. Verkregen op 10 juni, 2012, van http://www.eenvandaag.nl/criminaliteit/40300/hoe_ver_mag_politie_gaan_bij_opsporing_verdachten_ * Verminderen recidive. Verkregen op 18 juni, 2012, van
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/recidive/verminderen-recidive

Similar Documents

Free Essay

Drones

...Scriptie Master Informatierecht Privacyvraagstukken bij het burgerlijk gebruik van drones In hoeverre is de privacyregelgeving toereikend bij de toepassing van drones door burgers? R.P. Ridderhof Oktober 2013 1 Scriptie Master Informatierecht Privacyvraagstukken bij het burgerlijk gebruik van drones In hoeverre is de privacyregelgeving toereikend bij de civiele toepassing van drones? Richard Ridderhof Studentnummer 5774500 Begeleider: dr. T. McGonagle Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid, IViR 2 Inhoud Inleiding ..................................................................................................................................... 5 Hoofdstuk 1: Gebruik van drones .............................................................................................. 8 1.1 1.2 1.3 Wat zijn drones? .......................................................................................................... 8 Geschiedenis .............................................................................................................. 10 Toepassingen drones.................................................................................................. 10 Inzet van drones door de overheid ..................................................................... 11 Inzet van drones door burgers ............................................................................ 12 1.3.1 1.3.2 1.4 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 3.1 3.2 Afsluitend...

Words: 21410 - Pages: 86